© RWTH Aachen, foto: Peter Winandy
© RWTH Aachen, foto: Peter Winandy

Vasthoudend innoveren

Een onderzoek naar het Duitse wetenschapslandschap en R&D-beleid

Ton Nijhuis / 4 februari 2013

Samenvatting

Na de economische crises van de jaren zeventig van de twintigste eeuw leken de Westerse landen zich in de richting van een postindustriële samenleving te ontwikkelen. De productie van industriële goederen werd in toenemende mate verplaatst naar lagelonenlanden. Omdat de West-Europese landen deze concurrentiestrijd nooit konden winnen, legden zij zich meer toe op de financiële sector en dienstverlening. Duitsland bleef echter consequent inzetten op industriële productie en specialiseerde zich in de productie van hoogtechnologische goederen. Het land zocht daarbij naar niches in de mondiale markt van gespecialiseerde producten. De industriële export is een belangrijke motor van de Duitse economie. Het bewijst dat de industrie in West-Europese landen op het gebied van geavanceerde technologieën grote potentie heeft.

Constante innovatie om een technologische voorsprong te behouden is een essentiële voorwaarde voor een florerende industrie. Duitsland investeert zeer systematisch, consequent en duurzaam in R&D. Ook Nederland beseft dat investeringen in kennis en innovatie van groot belang zijn, maar daarbij oriënteren we ons weinig op de manier waarop Duitsland met innovatie omgaat. Duitsland kent een lange traditie in het samenbrengen van wetenschap, technologie en industrie. De Duitse overheid speelt daarin een bijzonder actieve rol, maar ook het bedrijfsleven voelt zich verantwoordelijk voor investeringen in onderzoek en innovatie. R&D is in Duitsland een project van nationaal belang waarover algemene consensus bestaat. Uit het Duitse voorbeeld kan Nederland wellicht inspiratie opdoen. Dit rapport brengt daarom het Duitse R&D-landschap en -beleid in kaart, focust op de factoren van het Duitse succes en stelt de vraag waarin Nederland van Duitsland zou kunnen leren.

Het Duitse R&D-landschap is buitengewoon versnipperd en complex. Dat komt vooral door het federalisme. De Bondsregering én de deelstaten voeren hun eigen R&D-beleid. De deelstaten zijn verantwoordelijk voor de universiteiten en hogescholen. De Duitse minister van Onderwijs kan via buitenuniversitaire onderzoeksinstellingen, stipendiaprogramma’s en de Exzellenzinitiative vormgeven aan onderwijs en onderzoek. Dit heeft er onder meer toe geleid dat er in Duitsland veel meer studenten zijn, die een promotietraject gaan volgen dan in Nederland, kwantitatief gezien veel belangrijker is. Kenmerkend voor het Duitse onderzoekslandschap is de rol van de kapitaalkrachtige buitenuniversitaire onderzoeksorganisaties die voor een goede infrastructuur en continuïteit zorgen en beter toegerust zijn voor projecten met het bedrijfsleven.

Het R&D-beleid van de Bondsregering kenmerkt zich door continuïteit en een visievoor de lange termijn. Afspraken omtrent investeringen in onderzoek en onderwijs worden onder druk van bezuinigingen niet teruggedraaid. Sinds 2006 kent Duitsland met de Hightech-Strategie een overkoepelend, nationaal onderzoeks- en innovatiebeleid. De coördinatie van beleid is gegeven de complexiteit van het Duitse R&D-landschap zeer belangrijk en blijkt buitengewoon effectief. Tussen het ministerie van Onderwijs, dat het R&D-beleid coördineert, en het ministerie van Economische Zaken, dat de gelden voor toegepast onderzoek beheert, wordt nu goed samengewerkt.

Met de Forschungsunion, een overlegorgaan dat verantwoordelijk is voor de nadere uitwerking en doorvoering van de Hightech-Strategie, is een goede communicatievorm gevonden die niet langer bestaat uit een gesprek tussen regering en industrieover subsidies. Het betrekt ook maatschappelijke partijen bij het belang van samenwerking tussen industrie en academisch onderzoek en het ontwikkelen van een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor R&D. De Forschungsunion wordt gekenmerkt door een sterk outside the box-denken en een opmerkelijke korpsgeest, waardoor niet langer de sectorale belangenbehartiging voorop staat en de ambities verder worden opgeschroefd. Dit heeft geleid tot een breed maatschappelijk draagvlak voor R&D, innovatie en samenwerking tussen industrie en academisch onderzoek. Ook de industrie voelt zich verantwoordelijk voor het realiseren van de geformuleerde doelstellingen.
Het is ook kenmerkend dat thema’s die in het kader van de Hightech-Strategie in Duitsland zijn vastgesteld niet langer specifieke industrieën of technologieën benoemen, maar terreinen waar de maatschappij in de toekomst behoefte aan heeft. Het richt zich op het aandragen van oplossingen voor de mondiale problemen van de toekomst. Dat maakt het programma open en stimuleert interdisciplinair onderzoek naar nieuwe technologieën. Het breekt met de traditie van de klassieke subsidies aan de bestaande grote industrie. De thema’s zijn bovendien zo breed dat de universiteiten en onderzoeksinstellingen zich niet in hun onderzoekautonomie aangetast voelen.

Het succes van het Duitse R&D-beleid heeft veel te maken met de verantwoordelijkheid die overheid en bedrijfsleven gezamenlijk dragen om de geformuleerde doelstellingen ook daadwerkelijk te behalen.

De Duitse industrie investeert als percentage van het bbp meer dan twee keer zo veel in R&D als Nederlandse bedrijven. Een groot deel van het onderzoek wordt gedaan in de auto-, elektrotechnische en chemische industrie. Belangrijk zijn ook de vele familiebedrijven die Duitsland rijk is. Dit zijn vaak zeer gespecialiseerde bedrijven die zoeken naar niches in de wereldmarkt. Deze hidden champions richten zich niet op kwartaalcijfers, maar op de lange termijn en zijn bereid veel te investeren in R&D. Duitse bedrijven worden ook vaker geleid door technici dan door een manager met een MBA-achtergrond. Dat draagt ook bij aan een omgeving waarin R&D kan gedijen.
Tussen de industrie en de universiteiten bestaat vooral op het vlak van promotieopleidingen een goede band. De meeste ingenieurs en vrijwel alle studenten scheikunde behalen de doctorstitel en vaak op projecten die door de industrie zijn aangedragen en gefinancierd. Daardoor hebben de promovendi na het behalen van hun titel ook ruime ervaring in projectmanagement en projectonderzoek, waardoor zij direct goed inzetbaar zijn in de industrie. De doctorstitel heeft in Duitsland een signaalfunctie die vergelijkbaar is met de MBA-titel van een topuniversiteit in de Angelsaksische landen. Duitsland is redelijk immuun gebleken voor het Angelsaksische managementmodel, waarin bedrijven vooral geleid worden door MBA’s met een gedegen kennis van zaken wat betreft finance, maar minder vertrouwd zijn met de kerncompetenties van de onderneming.

Toch kent ook Duitsland een tekort aan technisch geschoold personeel. De Bondsrepubliek voert een actief, consistent en vooral persistent beleid om in landen zoals China en Brazilië met samenwerkingsverbanden op het terrein van onderwijs en onderzoek, voet aan de grond te krijgen en mensen te stimuleren naar Duitsland te gaan. Door een gerichte branding van Duitsland als hét techniekland slaagt het land er niet alleen in om studenten van buiten aan te trekken, maar ook om buitenlandse promovendi te werven. Dat er meer dan 33.000 buitenlandse promovendi in Duitsland werkzaam zijn, die ook nog voor een groot deel in de natuur- en ingenieurswetenschappen onderzoek doen, is hier een goede illustratie van. De goede naam van de Duitse industrie in het buitenland is een belangrijke reden voor buitenlandse technische studenten om in de Bondsrepubliek te gaan studeren. In het internationaliseringsbeleid wordt intensief samengewerkt met de industrie om een goede fit te vinden tussen Duitse bedrijven en lokale werknemers in bijvoorbeeld China.
De DAAD, de Duitse organisatie voor internationale mobiliteit van studenten en academici, is in het buitenland een begrip. Dat is niet vanzelf gegaan, maar het gevolg van consequent beleid gedurende decennia. In de continuïteit schuilt de kracht.

Dat geldt ook voor de Alexander von Humboldt-Stiftung die vooral in het hogere segment van senior-onderzoekers en hoogleraren actief is en bijdraagt aan het naar Duitsland halen van internationaal gerenommeerde onderzoekers. Daarmee worden universiteiten en onderzoeksinstellingen in staat gesteld hun onderzoeksprogramma’s telkens van nieuwe input te voorzien, zonder dat dit ten koste gaat van de basisinfrastructuur van vooral de universiteiten.
Zowel de DAAD als de Alexander von Humboldt-Stiftung hebben bovendien omvangrijke alumniprogramma’s waarmee zij permanent contact houden met de onderzoekers die ze gefinancierd hebben. Het beleid is gericht op het creëren van een familiegevoel en de bijbehorende trots om bij een uitgelezen gezelschap te behoren. Gelet op het aantal mensen dat zichzelf als bijvoorbeeld Humboldtianer betitelen slaagt Duitsland daar goed in.
Wat Nederland van Duitsland kan leren is vooral dat een actief en op continuïteit gericht R&D-beleid vruchten afwerpt. De coördinatie van beleid en een goede samenwerking tussen de ministeries is daarbij van groot belang, alsmede het creëren van een nationaal draagvlak voor het beleid. De partijen moeten niet alleen instemmen met de gestelde doelen, maar hier ook verantwoordelijkheid voor nemen. De omschakeling van een beleid gericht op subsidies voor de grote industrie naar het formuleren van en investeren in de grote vraagstukken van de toekomst, is succesvol gebleken. Het heeft in Duitsland veel energie vrijgemaakt en bovendien de hokjesgeest bestreden.

Duitsland slaagt er door consequent beleid ook beter in dan Nederland om buitenlandse studenten, onderzoekers en technici aan te trekken. Door een uitstekend alumnibeleid weet Duitsland bovendien de mensen na hun verblijf in Duitsland goed vast te houden en te volgen.

De ondersteuning van het bedrijfsleven voor het internationaliseringsbeleid is een belangrijke stimulans. De continuïteit van het Duitse beleid en de verantwoordelijkheid die overheid én bedrijfsleven hierin nemen kan een impuls zijn voor het debat over het toekomstig Nederlands beleid.

Voor het volledige rapport zie hier.
 


top